Reacties op het werk van Robert Walser
na zijn dood

J.M. Coetzee
voor het artikel van Coetzee over Walser uit 2000 zie:
http://www.nybooks.com/articles/2000/11/02/the-genius-of-robert-walser/

 

Elias Canetti (1905-1994)
Aantekeningen uit 1967: (Deze aantekeningen) gaan minder over Robert Walser dan over de schaamte die anderen net als mij overvallen bij iedere ontmoeting met hem.
Het bijzondere van Robert Walser als schrijver is dat hij zijn motieven nooit uitspreekt. Van alle schrijvers is hij de meest geslotene. Het gaat hem altijd goed, altijd is hij van alles verrukt. Maar zijn geestdrift is kil, omdat het een gedeelte van zijn persoon buitensluit, en daarom is deze ook griezelig. Alles wordt bij hem tot een uiterlijke natuur en het meest eigenlijke daaraan, het meest innerlijke, de angst, verloochent hij een heel leven. Pas later ontwikkelen zich de stemmen die zich voor al het verheimelijkte op hem wreken.
Zijn dichtwerk is een onafgebroken poging om de angst te verzwijgen. Hij ontkomt overal, voor er te veel angst in hem is – zijn zwervend bestaan (vertaling MB) – en verandert, tot zijn redding, dikwijls in het dienende en kleine. Zijn diepe en instinctieve afkeer van al het ‘hoge’, van alles wat betekenis heeft en eisen stelt, stempelt hem tot een belangrijk schrijver van onze tijd die aan macht verstikt. Men deinst ervoor terug hem volgens het gangbare spraakgebruik een ‘groot’ schrijver’ te noemen, niets staat hem zozeer tegen als het ‘grote’. Het is alleen de luister van de grootheid waaraan hij zich onderwerpt, niet de eisen die deze stelt. Hij schept genoegen in de beschouwing van de luister, zonder er deel aan te hebben. Men kan hem niet lezen zonder zich te schamen voor alles wat in het uiterlijke leven belangrijk voor je was en zo is hij een eigen heilige, niet een volgens achterhaalde en loze voorschriften.
Zijn ervaring met de ‘strijd om het bestaan’ leidt hem binnen de enige sfeer waarin deze niet meer bestaat: het gekkenhuis, het klooster van de tegenwoordige tijd.
‘Ik kan alleen in de onderste regionen ademen.’ Deze zin van Robert Walser zou het wachtwoord der schrijvers zijn. Maar de hovelingen spreken deze zin niet uit en zij die roem hebben geoogst, durven deze niet meer te denken. ‘Zoudt u niet wat kunnen vergeten beroemd te zijn?’ zei hij tegen Hofmannsthal, en niemand heeft het pijnlijke aan de hogeren krachtiger tot uitdrukking gebracht.

Ik vraag me af of er onder degenen die hun comfortabel, veilig, lijnrecht academisch leven bouwen op dat van een schrijver die in misère en vertwijfeling heeft geleefd, iemand is die zich schaamt.
(uit: ‘Die Provinz des Menschen’ S. 289/290; vertaling Theodor Duquesnoy)

Martin Walser (1927)
Er zijn boeken, die zich verbreiden als een lopend vuurtje, en boeken die langzaam in ons doorzinken en maar niet ophouden in ons door te zinken, en wij houden niet op ons erover te verbazen dat boeken zo’n oneindig en zacht gewicht kunnen hebben en dat zulke dieptes in ons te vinden zijn. Wat men daarbij ervaart, grenst aan geluk. Ik heb deze ervaring tot nu toe driemaal mee mogen maken: met Hölderlin, met Kafka en met Robert Walser.

Jacq F. Vogelaar (1944) in reactie op Walter Benjamin (zie citaat op pagina: “reacties tijdens zijn leven”):
Vaak is de typering van Walter Benjamin aangehaald, uit een glosse die Benjamin in 1929 over Robert Walser schreef: “Wil men het blije en beklemmende aan Walsers figuren in één woord vatten, dan kan men zeggen: ze zijn allemaal genezen.” (…)
Ik lees het werk toch anders: wat Benjamin als achter de rug beschouwt, waarvan Walsers figuren bijkomen en waaraan ze liever niet herinnerd worden, staat hun, vrees ik zoals ze dat zelf vrezen, nog te wachten. Elke volgende situatie, elke volgende ontmoeting, elke blik, elke gedachte, elke zinswending kan een catastrofe blijken te zijn. Elke zin is daarom uitstel van executie, bezwering om het zingende kraken van het ijs te overstemmen: o wat is het hier mooi, wat fantastisch, moge dit eeuwig duren – maar ondertussen vindt er al een ramp plaats. Het doel van deze zinnen is dan ook vooral in beweging blijven, de val vóór te blijven, de catastrofe die niet te voorkomen is, zolang mogelijk op te houden.
Ik zie in dit proza nergens genezing of zelfs maar troost, er is niets voorbij, niets doorstaan, het ergste moet nog komen, zoals de oude spreuk luidt: “en een stem sprak: lach en wees blij, het kan nog erger; ik lachte en was blij – en het werd erger.” – Genezen klinkt bovendien achteraf nogal ironisch omdat wij weten wat Benjamin niet kón weten, dat Walser precies op dat tijdstip in een psychiatrische inrichting belandde, waar hij nooit meer uit zou komen.

(uit “Aan de wandel met Robert Walser”; Raster 91 / 2000; voor de complete tekst van de tweede versie van dit artikel over ‘Der Spaziergang’, klik hier – voor de complete tekst van Der Spaziergang / De wandeling in Duits en Nederlands ga naar hoofdmenu hiernaast: Inhoudsopgave, jaartal 1918)

Bernhard Echte (1958) Duits literatuurwetenschapper, publicist en schrijver van vele boeken over o.a. Walser;
twee artikelen die een goed en geloofwaardig beeld schetsen van Walsers “Geisteskrankheit”:
Hölderlin’sche Schicksalfortsetzungen (klik hierop)
Aus den Blättern eines Immunen, Walser und der Wahnsinn (klik hierop)

Urs Widmer (Basel 1938), Zwitsers schrijver en vertaler;
3 fragmenten uit zijn nawoord bij “Ausgewählte Geschichten und Aufsätze” (Helmut Kossodo, 1973):
Kroegfantasie:
Zoals wij ons Robert Walser voorstellen: Treurig. Goed bestand tegen alcohol. Exuberant. Achter een glaswand. Stil. Vrouwen ontvluchtend. Op een zolderkamertje. Als onze grootvaders, met een wandelstok, in een grauw degelijk pak, met een vadermoorder. Een lummel van de alpenweiden. Zwervend. Grof. Eenzaam. Euforisch. Urenlang alleen maar over zichzelf pratend. Nooit luisterend. Trillend van angst. In het café, achter zijn glas bier. Met een koortsachtig hoofd schrijvend. Is hij verschrikkelijk gelukkig of verschrikkelijk ongelukkig, op dit moment, nu wij in het bierlokaal Aschinger zitten en op hem wachten?…….. (voor doorlezen klik hier)

Over Walsers schrijfstijl:
(…) Robert Walser is – ook al heeft hij veel geschreven, ook al lijkt hij vaak maar een eind weg te kletsen – een zwijger. Eigenlijk stellen woorden helemaal niet zo veel voor, de eigenlijke gevoelens en gedachten liggen ergens aan gene zijde van de taal. Robert Walser stapelt diep, laag op laag, hij zegt ook daar “niets”, waar hij “iets” beweert. De contactschuwe Walser is ook in zijn proza contactschuw. Het schrijven was voor hem in elk geval de enige mogelijkheid om over de drempel van zijn schaamte heen te springen: hij vluchtte achter het masker van een onnozele hals uit het Mittelland om zijn angsten en verlangens te kunnen uiten, om eindelijk over zichzelf te kunnen spreken (……) Bijna begrijp ik soms dat lange tijd niemand het nodig achtte de schetsen van Walser uit zijn dagelijks leven uit te geven. Zij zagen er zo anders uit dan al datgene wat men gewend was als “grote” literatuur te beschouwen. Ze zagen er bijna uit alsof eigenlijk iedereen zo iets kon maken – en wie geeft nu iets uit wat iedereen kan. Maar weinigen bemerkten dat bijna niemand anders zo dicht het vanzelfsprekende benaderde als Robert Walser en daarmee het dichtst bij de “waarheid” kwam, wat dat ook zijn mag……….. (voor doorlezen klik hier)

Over Walsers “geestesziekte”:
Het werk van Robert Walser is een stroom van waakfantasieën, De constante druk die daarvan uitgaat, moet voor de auteur zelf eerder verontrustend dan gelukkig makend geweest zijn. Denken was bij hem dwangmatig, en in samenhang daarmee ook het schrijven. Hij beklaagde zich er vaak over dat hij voortdurend moest denken. Alles bij elkaar genomen dacht hij niet, maar werd hij gedacht. Geluk was iets logisch voor hem: niets denken, maar “leven”, zomaar. “Wat is dan geluk” zegt hij: “Ik denk, een voortdurend zich-behaaglijk-voelen.” Zijn constante literatuurproductie doet enigszins denken aan een overdrukventiel. Hij alleen kon het met zijn bedreigende fantasieën niet uithouden. Doordat hij ze naar buiten bracht – in zgn. “Dichtungen” – , betrok hij dat wat hem bedreigde, in een intermenselijke communicatie. Het schrijven is een door de maatschappij gesanctioneerde sociale daad, min of meer gesanctioneerd tenminste. Als Walser zijn intensieve fantasieën, die hem vroeg of laat in een in zich gesloten denksysteem dreigden op te zuigen, voor anderen toegankelijk maakte, stelde hij zich ook teweer tegen een hem bedreigende waanzin…….. (voor doorlezen klik hier)

er valt ook veel te lezen op de website van het Robert Walser-Zentrum en de Robert Walser-Gesellschaft,  zie: www.robertwalser.ch