Villa zum Abendstern, mijn eerste bezoek

Gisteren ben ik vanuit Zürich een dag naar Herisau gegaan, vanmiddag wil ik naar Wädenswil om de Villa zum Abendstern te zien. In de S-bahn daarheen bedenk ik dat ik het adres van de villa in mijn hotel te Zürich heb laten liggen. Dat had ik opgevraagd bij het Walser-Archiv. Het enige dat ik nog weet is dat Bernhard Echte daar nu woont. Ik heb geen afspraak en geen idee of het huis van binnen te bezichtigen is.
Op het stationsplein van Wädenswil staat een bord met een grote stadsplattegrond. Daarboven wordt in een tekst Robert Walser genoemd, maar de villa wordt tot mijn grote ergernis niet aangegeven. Niemand weet ergens van, ook voorbijgangers die ik aanklamp, kunnen me niet wijzer maken, van Robert Walser hebben ze nog nooit gehoord. Ik ga weer, bozig, naar de kaart staan staren. Dan zie ik dat het gebouw van “Stadtverwaltung Bauen und Planen” vlakbij het station ligt. Vol goede moed ga ik daarheen: een jongeman achter de receptiebalie weet ook van niets, maar is zo vriendelijk het op de computer voor me op te zoeken: Bürglistrasse 37. Ik blijk al een eindje op de goede weg te zijn, het is niet ver meer.
Een kwartier later sta ik, aarzelend en schuchter, bij de oprijlaan van nummer 37. Uit niets blijkt dat deze villa iets met Walser te maken heeft. Ik kijk weifelend rond, het zou kunnen zijn wat ik zoek, maar ik zie de toren niet. Dan komt er uit een strak wit gebouwtje naast de villa een hele vriendelijke oudere man met grijs haar en een trui aan naar buiten die me toeroept: “Was suchen Sie?” – “Die Villa Robert Walsers!” De man maakt stralend een handgebaar naar de villa waar ik naar keek. Ik kan het niet laten om meteen te zeggen: “Maar dan bent U waarschijnlijk Bernhard Echte!” Hij knikt, wederom stralend en glunderend. We schudden elkaar de hand. Ik stel me voor, vertel dat ik uit Amsterdam kom en dat ik veel van zijn boeken over Robert Walser gelezen heb. Hij zegt dat ik geluk heb want hij is net twee minuten thuis.
Hij zal me door de villa rondleiden. Bij de voordeur die split-level ligt – dat zie ik pas later op de foto’s -, zegt hij dat het huis een stuk kleiner is dan je zou verwachten. Meteen na de voordeur gaan we nog een deur door, een trapje af, de hoek om en staan dan in de voormalige werkruimte van ingenieur Carl Dubler, half onder de grond. Een klein vierkant kamertje, ca. 3×3 m (bij mijn tweede bezoek blijkt de ruimte veel groter), met een mooie hoge houten lambrisering en randversierselen op het plafond. Een tafeltje met stoel voor het raam dat op het meer uitkijkt was volgens Echte de werkplek van Robert Walser, van eind juli 1903 tot begin januari 1904.
Uit een grote ladekast pakt Echte een dagboek van Franz Blei en laat me de pagina’s over Robert Walser zien. Echte heeft het twee jaar geleden gevonden in een antiquariaat in Amsterdam. Ik vertel hem dat ik zijn mooie, grote, pas uitgekomen boek heb waar die pagina’s uit Blei’s dagboek in staan. Hij heeft 25 jaar aan dat boek gewerkt! En hij wil nóg een boek schrijven over Walser.
Ik vraag hem naar zijn werk bij het Walser-Archiv in Zürich waar ik twee dagen tevoren op bezoek was. Zijn gezicht betrekt, hij is er na 25 jaar weggegaan omdat hij het instituut “zu wissenschaftlich” begon te vinden, “Ja, das war eine ganze Geschichte”. Ik vertel dat ik net maandag gehoord heb dat het Walser-Archiv een nieuwe “kritische, wissenschaftliche Edition” uit wil gaan geven. Echte heeft er 7 á 8 jaar voor nodig gehad om de microgrammen te kunnen ontcijferen, dat willen ze nu allemaal opnieuw gaan doen. Ik meen een zweem van bitterheid op zijn gezicht te zien. Ik probeer begrip te tonen: “Robert Walser hätte darüber gelächelt”. Echte knikt bevestigend en zegt, dan weer goedlachs, dat het Walser-Archiv vermoedelijk op Walseriaanse wijze aan zichzelf te gronde zal gaan. Echte heeft ook acht jaar voor het museum Neuhaus in Biel gewerkt, aan de permanente tentoonstelling over Robert en Karl Walser die er nu nog in verkleinde vorm is. Toen daar een nieuwe directeur kwam die niet geïnteresseerd was in Walser, is Echte ook daar vertrokken. Hij beheert nu een uitgeverij, gevestigd in het witte gebouwtje naast de villa, met de naam “Nimbus, Kunst und Bücher” (www.nimbusbooks.ch).
We gaan naar boven, door een mooi trappenhuis, dat midden aan de gevel ligt die niet op het meer uitkijkt. Op de bel-etage was de woonkamer en de logeerkamer van de familie Dubler. Echte wijst me waar in de hoek de kerstboom stond. In de woonkamer weet hij een leuke anekdote: Op 15 januari 1904 is Robert Walser vertrokken uit Wädenswil, een week later ging Dubler failliet. Echte heeft de akte hiervan na veel getouwtrek weten te bemachtigen en weet daardoor precies wat zich op dat moment in ieder vertrek bevond. Zo hing er in de woonkamer waar de familie inclusief Walser iedere dag samen at, een afbeelding van Napoleon. Echte vindt het getuigen van Walsers fijnzinnigheid dat hij dit detail in zijn boek achterwege heeft gelaten. Thomas Mann had het er volgens hem desnoods zelf bij verzonnen. – Na het faillissement is Dubler van zijn vrouw gescheiden met veel geruzie over de vier kinderen. Dubler heeft daarna twee keer in de gevangenis gezeten wegens fraude en is ook in de gevangenis gestorven. “Eine traurige Geschichte” volgens Echte.
Ik vertel hem over mijn website en mijn vertaalinspanningen. Hij duikt een boekenkast in en toont me de vier boeken met vertalingen van Jeroen Brouwers. Echte heeft nooit contact met hem gehad. Ik vertel dat hij in Nederland geen onbekende schrijver is, maar ook geen Germanist, net als ik. Ik noem mezelf een “eigenweise Dilettantin” (gruw ondertussen van vertwijfeling over mijn erbarmelijke Duits), Echte glimlacht me vrolijk toe. Hij vertelt dat er vele vertalers in zijn huis gelogeerd hebben.
Op de eerste verdieping waren de slaapkamers van het gezin Dubler waar Walser altijd langs moest op weg van of naar zijn enige privé-domein: de torenkamer op zolder. Deze torenkamer is ook ongeveer 3x3m groot, heeft donkerrood behang (het hele huis was vroeger zo) en ook randversiering aan het plafond. Twee mooie boogramen met een Frans balkonhek geven uitzicht op het meer. Daartegenover is toegang tot een dakterras dat Walser “das Plattform” noemde. Hier vertelt Echte dat de gemeente in 1999 de villa wilde slopen. Echte heeft alles in het werk gesteld om dat te voorkomen, uiteindelijk was de enige reddingsmogelijkheid de villa zelf te kopen met van vrienden geleend geld, en ook nog een stuk grond ernaast, om te vermijden dat het mooie uitzicht op het meer volgebouwd zou worden. De fundering was slecht, de villa staat op een helling en dreigde eraf te glijden. Echte heeft veel laten restaureren. De werkruimte in het souterrain en de torenkamer zijn helemaal in de oude staat teruggebracht. In de overige vertrekken woont hij samen met zijn vrouw. Echte vertelt enthousiast dat hij per jaar zo’n 250 á 300 bezoekers krijgt.
Na de rondleiding gaan we terug naar het witte gebouwtje. Hij stelt me voor aan zijn “Mitarbeiterin”, Echte geeft me prospectussen van zijn uitgeverij en laat me verschillende boeken over Walser zien die ik tot zijn verbazing en genoegen echter al heb. Daarop geeft hij mij een prachtig in donkergroen linnen gebonden boekje met citaten van Robert Walser, een soort Walser-bijbeltje, als geschenk.
“Dat kunt U nergens kopen. Dat is niet te koop”. We nemen afscheid. Hij wenst me goede reis (ik ga morgen terug naar Amsterdam) en ik bedank hem zo hartelijk mogelijk voor het voor mij heel bijzondere bezoek.

Terug in de S-Bahn naar Zürich bedenk ik hoe goed het was dat ik het adres van de villa vergeten was mee te nemen, anders had ik Bernhard Echte nooit ontmoet. Ik blader in mijn geschenk en zie voorin staan: “Privatdruck in 400 numerierten Exemplaren – Nimbus 2005”. Met de hand is het nummer ingevuld: 372.
Ik herinner me dat Echte op een gegeven moment zei: “omdat Walser me zoveel gegeven heeft in mijn leven”, maar ik weet niet meer in welk verband.

Machteld Bokhove, januari 2009

 

(voor foto’s en tekeningen van deze villa: ga naar hoofdmenu hiernaast: Villa zum Abendstern)